Interview Babs Janssen
Directeur-bestuurder De Pandelaar
Babs Janssen is zeven jaar werkzaam op De Pandelaar. Begonnen als stamgroepleider van de Madeliefjes in de onderbouw en was daar 4,5 jaar later nog niet klaar mee. Toch besloot ze haar rol bij de Jenaplanschool anders voort te zetten: ‘De school heeft roerige jaren achter de rug met veel wisselingen in de directie. Na de zoveelste wissel werd mij gevraagd: is de opleiding tot schoolleider niets voor jou? Eerst twijfelde ik: nu al? Uiteindelijk ben ik toch gestart. Vorig jaar was een overgangsjaar, met een interim-directeur op de achtergrond. Afgelopen zomer ben ik officieel benoemd tot directeur-bestuurder.’
De liefde voor het werken met kinderen
‘Iedereen die in het onderwijs werkt, doet dat omdat hij of zij het leuk vindt om met kinderen te werken. Ik vind het jonge kind echt geweldig; de verwondering, nieuwsgierigheid en puurheid van die leeftijd. Ik geniet van het thematisch werken met kinderen.’
Op de Pandelaar wordt in de onderbouw zonder methodes gewerkt, Babs vertelt: ‘Alles zelf opbouwen vanaf nul, samen met de kinderen, vond ik fantastisch. Ik had het echt nog een aantal jaren leuk gevonden om voor de klas te staan, ook in de midden- en bovenbouw.’
‘De Pandelaar is een fantastische school met betrokken ouders en een enthousiast team. Het deed me pijn om te zien wat de vele directe wisselingen met de school deden. Er ontstond steeds meer onrust en onzekerheid, dat wilde ik niet laten gebeuren.’
Collega’s vroegen of ze het directeurschap niet zelf wilde oppakken. ‘Toen dacht ik: ik ga het gewoon doen. Als ik na een jaar denk: waar ben ik aan begonnen? Dan kan ik nog zeggen dat het niet voor mij is. Maar ik vind de rol fantastisch. Ik zie nog steeds alle kinderen, spreek ouders en ben nog altijd onderdeel van de school.’
De rol als directeur-bestuurder
‘Het leuke aan mijn functie is dat ik op verschillende niveaus werk. Het ene moment ben ik de oude juf van de kinderen, dan de schoolleider als er iets speelt, en een ander moment zit ik als bestuurder bij het SWV of de gemeente om het beleid te bespreken.’
De combinatie van schoolleider en bestuurder ziet ze als een meerwaarde. ‘Ik sta dicht bij de praktijk, dus ik kan wat op bestuurlijk niveau besproken wordt snel vertalen naar de klas. Dat geeft directe impact en maakt het werk betekenisvol.’
Waarom past deze rol bij haar?
Ze streeft naar stabiliteit en rust: ‘Ik ben geen directeur die alles oplegt. We maken samen keuzes en bewaken de koers die we hebben bepaald. Geen onverwachte uitschieters, maar duidelijke, gezamenlijke beslissingen. Dat geeft stabiliteit. Mijn eerste doel was: eerst weer rust in de school. Nu is er gelukkig weer ruimte om onderwijsinhoudelijke gesprekken te voeren.’
Jenaplan als bewuste keuze
‘Ik heb zelf op een EGO-school (ervaringsgerichte school) gezeten en merkte tijdens mijn stages op reguliere scholen dat die aanpak niet bij mij paste. Daar miste ik de thematische en ervaringsgerichte manier van werken. Ik wist dus heel goed op welk type school ik wilde werken. De keuze voor de Pandelaar was dan ook een hele bewuste.’
De eerste periode in de nieuwe rol
‘Mijn eerste jaar als directeur-bestuurder was echt heel hard werken. Ik volgde tegelijkertijd nog de opleiding “Vakbekwaam schoolleider” en moest me in alles inwerken: samenwerkingsverband, gemeente, noem maar op. Eerst moest ik het geheel overzien, voordat ik het echt kon begrijpen.’
Inmiddels voelt ze zich steviger in de rol. ‘In mijn tweede jaar merk ik dat ik de mensen en overleggen beter ken. Dat geeft rust. Ik heb er elke dag meer plezier in en de balans tussen werk en privé is ook beter. Het tweede jaar is makkelijker, ik heb mijn draai gevonden.’
Samenwerkingsverband en passend onderwijs
‘Sinds dit jaar heb ik het contact met het samenwerkingsverband overgenomen. Ik zie een fijne groep mensen die nieuwsgierig zijn en willen meedenken. Natuurlijk zijn er uitdagingen, maar ik ervaar de samenwerking als positief en constructief.’
Binnen het Jenaplanonderwijs wordt gewerkt met driejarige stamgroepen, dat geeft flexibiliteit in het aanbod en geeft volop ruimte voor passend onderwijs. Toch lopen ook zij soms vast: ‘Net als andere scholen hebben we kinderen die iets nodig hebben wat we niet altijd kunnen bieden. Dat proberen we zo goed mogelijk in te richten, al is het soms lastig. We kijken altijd vanuit het kind: wat kan wél? Wat heeft een kind nodig om tot ontwikkeling te komen? Wat zijn de talenten? Waar wordt een kind blij van? We hebben een stip op de horizon, maar zijn er nog niet.’